On Tour met Brian Holm, deel 8
Het is waardevol voor de renners, maar dat snappen ze niet. Ik mag de journalisten wel, want ze zijn eigenlijk net zoals wij. De meeste mensen waar we mee werken ken ik 5 of soms wel 20 jaar. De Deense journalisten ken ik sinds de begin jaren `80. Ik weet dat ik hen kan bellen en vragen ‘ik zit met een probleem, hoe los ik dat op?’ Ik beschouw de media dus als vrienden. De renners zien ze meer als vijanden. Ze doen hun werk. Je moet ze accepteren. Ik realiseerde me dat je snel ja of nee kan zeggen als je een sprint verliest, maar je moet het voor hen ook uitleggen. Je wordt geduwd, je verliest je ketting, je verliest een spaak in de laatste bocht, je was aan het vechten in de laatst bocht. Vertel het ze, dan hebben ze iets om over te schrijve. Ze hebben een verhaal nodig voor de krant. De slimme renners vertellen dus een verhaal in plaats van alleen ja en nee te zeggen. Aan het einde van de dag kun je de pers ook gebruiken om je eigen verhaal te vertellen als je het slim aanpakt. Het gaat twee kanten op en daar moet je aan denken. Als je netjes en beleefd met de pers omgaat en ze respecteert, dan behandelen ze jou ook goed.
Ik weet nog die ene keer dat er een journalist, een Deense dame, naast me liep na de wedstrijd. Ik had nog nooit ruzie gehad met Bjarne Riis. Ik had ruzie met hem gehad over een drinkfles. Het kostte me 2 jaar van mijn leven om met een koude bidon bij hem te komen, zo`n 20 kilometer eerder. Ik kwam bij hem en gaf hem die fles, maar hij gooide die meteen weg omdat deze niet koud genoeg was. Ik was zo boos op hem. Ik zei tegen hem dat ik hoopte dat hij zijn gele trui zou verliezen. Hij was mijn kamergenoot, mijn goede vriend, maar ik was zo boos op hem dat hij die bidon weggooide. Ik verloor 40 minuten op de laatste klim nadat ik de hele dag voorop had gereden. Ik was zo moe. Het Deense publiek schreeuwde telkens nog 5 of 3 kilometer, maar dan keek je omhoog en was het nog 10 kilometer. Toen ik halverwege was hoorde ik dat Bjarne gewonnen had. Ik dacht ‘oh nee’. Op de top was ik bijna dood en toen kwam dat meisje naar me toe ‘Bjarne heeft gewonnen!’. En ik reageerde ‘wat wil je dat ik doe? Op mijn fiets springen en gaan dansen? Rot op.” Ze was zo bang voor me na dat voorval. Ik was echt een stijfkop als renner. Ik hield niet erg van de pers toen ik nog koerste. Ik probeerde me voor ze te verstoppen. Ik kwam niet graag buiten de bus. Maar nu ben ik ouder en wijzer en zie ik dat het een grote fout was. Ik kan mijn excuses maken dat ik toen niet wijzer was. Ik zie die vrouw nog steeds. Als ik in Kopenhagen ben zie ik haar zo nu en dan. Dan drinken we een kop koffie en bied ik nog maar eens mijn excuses aan haar aan. Zij zegt dan altijd dat ze zo bang voor me was. Ik vertel haar hoe dood ik was en daar was zij, een beroemde reporter met goede looks en hoge hakken. Dat was niet wat ik nodig had op de top van de Hautacam in 1996. Grote, grote fout. Met mijn ervaring kan ik de renners nu vertellen dat ze het moeten accepteren en beleefd hun verhaal moeten vertellen. De journalisten kunnen de renners het beste 20 seconden tot een minuut na de finish wat vragen als ze echte actie willen.
Je hebt diepe emoties en ik ga niemand vragen om dat weg te halen. Ik geloof nog steeds dat je nooit je kwaliteiten moet verliezen. Je kunt jezelf zijn. Ik kan naar de pers gaan en me voordoen als iemand anders, maar je moet jezelf zijn en je verhaal doen. Ik probeer het verhaal niet mooier te maken dan het is. Als we verloren hebben, dan vertel ik dat. Als je een bidon verloren ben en je bent echt boos, verstop je dan niet. Ze houden er van. Vertel een verhaal met excuses en ze vinden het niks. Wees jezelf en zeg ‘Vandaag hebben we het verknald. Maar we hebben hard gevochten”. Daar houden mensen van. We zijn mensen, we breken. We huilen soms bijna. Mensen begrijpen dat. Ze willen zien dat we geen robots zijn. We doen onszelf pijn. We zitten in een sport waar we meer verliezen dan we winnen. Je moet het accepteren en er mee omgaan..